TwynstraGudde: Biomassa in Mobiliteit | 2022
Managementsamenvatting
Aanleiding
TwynstraGudde is gevraagd het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat inzicht te geven in de kansen, knelpunten en samenhang in de toepassing van biomassa in duurzame mobiliteit. Specifiek gaat het om de scheepvaartsector (zeevaart en binnenvaart), luchtvaartsector en wegtransportsector (zwaar en licht).
Biomassa in transport is een complex en controversieel onderwerp, waarbij grote onzekerheden in de data van toekomstige beschikbaarheid en behoefte worden aangehouden. Dit komt met name door de verscheidenheid aan biogrondstoffen, grondstofprijzen, productietechnologieën en een diversiteit aan toepassingen in de verschillende transportsectoren. Er wordt algemeen erkend dat biobrandstoffen een belangrijke rol gaan spelen in de transitie naar een klimaatneutraal Nederland. Deze presentatie biedt een globaal overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen in de toepassing van biomassa in de Nederlandse mobiliteitssector tot aan 2050.
Behoefte aan inzicht
Met wettelijke verplichtingen en stimuleringsregelingen zorgt de Europese Unie voor een groei in het gebruik van biobrandstoffen. Daarnaast kan de Nederlandse overheid het gebruik van biobrandstoffen verder stimuleren met nationale wet- en regelgeving, toegespitst op specifieke technologieën of (transport)sectoren. Voor het Ministerie van IenW is het belangrijk om te zien welke ontwikkelingen er verwacht worden bij het huidige beleid (inclusief Fit-for- 55-pakket), welke knelpunten er zijn en of potentiële kansen onbenut blijven. Het Ministerie kan beleid ontwikkelen voor deze knelpunten en kansen.
Beleid
De nieuwe jaarverplichting Energie Vervoer (periode 2022-2030) is een wijziging op de Wet Milieubeheer, en is een uitwerking/implementatie van de Richtlijn (EU) 2018/2001 (REDII) ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor vervoer in Nederland, inclusief gerelateerde afspraken in het Klimaatakkoord. De jaarverplichting is het belangrijkste uitvoeringsinstrument om de Europese doelen te behalen. Tot 1 januari 2025 kunnen ook leveringen van bio- en hernieuwbare brandstoffen aan luchtvaart en zeevaart worden ingeboekt (opt-in). Het Fit-for-55-pakket van de EU is een verscherping van de REDII aangevuld met enkele sectorgerichte instrumenten voor de luchtvaart (ReFuelEU Aviation) en scheepvaart (FuelEU Maritime).
Drie schakels in de keten
De keten van biobrandstoffen bestaat uit 3 hoofdonderdelen:
- Beschikbare biogrondstoffen (nationaal en import)
- Verwerking tot biobrandstoffen (conversie)
- Het gebruik ervan per sector (volumes en productenmix)
Hieronder volgen de belangrijkste conclusies per onderdeel van de keten:
Biogrondstoffen
In verschillende onderzoeken wordt aangetoond dat er in de toekomst voldoende biogrondstoffen beschikbaar zullen zijn (in de EU en wereldwijd), om aan de vraag naar duurzame biogrondstoffen in Nederland voor de verschillende (transport)sectoren te voldoen. Er worden geen knelpunten betreffende beschikbaarheid verwacht, ook als de samenhang met andere sectoren wordt bekeken en rekening houdend met de gewenste mainport-functie van de Nederlandse (lucht-)havens.
Over de herkomst van biogrondstoffen in 2030 en 2050 kunnen beperkt uitspraken worden gedaan. Het is op dit moment een mondiale markt, mede afhankelijk van het type biogrondstof. De verwachting is dat dit in 2030 en 2050 ook zo zal zijn.
Conversie en productie
Als gevolg van beleidskeuzes om het gebruik van conventionele biogrondstoffen (zorgen om duurzaamheidsaspecten) en Annex IX B grondstoffen (beperkte beschikbaarheid) te maximeren, zal de concurrentie om geavanceerde biobrandstoffen (Annex IX A) en synthetische brandstoffen sterk toenemen.
Voor een sterke toename van de inzet van geavanceerde biobrandstoffen zal de productiecapaciteit fors moeten opschalen. De investerings- en operationele kosten (en onzekerheden) zijn echter nog hoog. Dat geldt ook voor synthetische brandstoffen (e-fuels of RFNBO’s), waarvan de grootschalige marktintroductie pas ná 2030 wordt verwacht.
Gebruik per sector
De verwachting is dat de concurrentie om biogrondstoffen zal gaan toenemen vanwege toenemend gebruik in de internationale scheep- en luchtvaart, en andere sectoren waaronder met name de chemie en de bouw. Het nog niet vast te stellen wat de exacte toekomstige mix van hernieuwbare brandstoffen (en dus gebruik van biogrondstoffen) zal zijn per sector in 2030 of in 2050. Er kan wel worden vastgesteld dat biobrandstoffen en e-fuels richting 2050 veruit het grootste aandeel van de brandstofmix voor de lucht- en scheepvaart vertegenwoordigen. Voor wegtransport zal deze rol – van biobrandstoffen, kleiner worden en nemen nul-emissie-alternatieven als elektrische- en waterstofaandrijving de markt verder over.
Aanbevelingen
- Zet in op de versnelde afbouw van de (stimulans van de) inzet van biobrandstoffen in het lichte wegtransport.
- Stimuleer innovatie in, en opschaling van, de productie van geavanceerde biobrandstoffen.
- Verken de mogelijkheid (en haalbaarheid) van een tijdelijke, lichte ophoging van de limiet op het gebruik van conventionele biogrondstoffen in Nederland.
- Heroverweeg de stimuleringsfactor voor de inzet van biobrandstoffen in met name de luchtvaartsector.
- Stimuleer innovatie in, en opschaling van, de productiecapaciteit van bio- kerosine en synthetische kerosine in Nederland.
- Stimuleer innovatie in, en opschaling van, de productiecapaciteit van biobrandstoffen en synthetische brandstoffen voor de scheepvaart.
- Stimuleer de opzet van proeftuinen (fieldlabs, innovatiehubs) voor het experimenteren met alternatieve energiedragers binnen de diversiteit aan scheepstypen in deze sector. Een ketenaanpak is hierin van groot belang.
- Zet in op internationale, bindende afspraken voor de lucht- en scheepvaartsector – bij voorkeur in EU-, of mondiaal verband. Zo groeit investeringszekerheid voor de industrie.
- Stimuleer de productie van hernieuwbare elektriciteit en beschikbaarheid van elektrolysecapaciteit voor de productie van waterstof voor de transportsector.
- Verken de mogelijkheid om afspraken te maken over de toekomstige allocatie van beschikbare hernieuwbare elektriciteit en waterstof t.b.v. de productie van e- fuels voor de Nederlandse transportsector.