De Europese Unie stelt doelen voor lidstaten om het energiegebruik de komende jaren te verduurzamen: deze zijn vastgelegd in de Richtlijn Hernieuwbare Energie, ook wel de RED genoemd. In 2009 werd de eerste RED aangenomen. Hierin werd bepaald dat 10% van het Europese energieverbruik voor vervoer in 2020 afkomstig moet zijn van hernieuwbare energiebronnen. In 2018 trad de herziende versie van deze richtlijn in werking, de REDII, welke lidstaten verplicht om vóór 2030 ten minste 14% van het totale energieverbruik van de vervoerssector uit hernieuwbare energie te laten bestaan. Lidstaten bepalen zelf hoe ze deze richtlijn vertalen naar nationale doelen. Nederland heeft deze verplichtingen vanuit de RED omgezet in de wet- en regelgeving Energie voor Vervoer, waarbij gebruik gemaakt wordt van een marktmechanisme met daarin de jaarverplichting voor brandstofleveranciers.
De jaarverplichting is onderdeel van het Besluit Energie Vervoer en verplicht bedrijven die in Nederland fossiele brandstoffen op de markt brengen om de komende jaren in toenemende mate hernieuwbare energie te leveren. Op jaarbasis moet een bepaald percentage van de totale energie die zij leveren bestaan uit hernieuwbare energie: de jaarverplichting.
Bedrijven moeten aantonen dat zij voldoen aan de jaarverplichting door HBE’s in te leveren: Hernieuwbare Brandstof Eenheden. Hierbij staat 1 HBE in principe gelijk aan 1 gigajoule hernieuwbare energie die door een partij op de markt is gebracht. HBE’s zijn verhandelbaar: als een bedrijf zelf geen hernieuwbare brandstoffen op de markt kan of wil brengen, moet het HBE’s kopen van een bedrijf dat dit wel doet.
Onder de huidige jaarverplichting loopt het aandeel HBE’s dat een verplichte partij moet hebben van zijn totale brandstofverbruik op tot 28% in 2030 (zie Figuur 1).
Om bepaalde grondstoffen, brandstoftypen en eindgebruikssectoren extra te stimuleren zijn er verschillende vermenigvuldigingsfactoren die ervoor kunnen zorgen dat 1 gigajoule hernieuwbare brandstof meerdere HBE’s oplevert: op die manier ligt het werkelijke aandeel hernieuwbare energie op het totale energieverbruik lager dan 28%. Door een hoger doel te stellen wordt gewaarborgd dat het doel van 14% wat door de RED wordt opgelegd, in ieder geval zal worden gehaald.
Als onderdeel van het Fit-for-55 pakket is deEuropese Commissie in 2023 met een voorstel gekomen om de RED nogmaals te herzien. Dit pakket aan amendementen wordt ook wel RED III genoemd en betekent enkele veranderingen voor de transportsector. Zo krijgt de RED een bredere scope: waar de verplichtingen van RED II gelden voor brandstoffen die geleverd worden aan het wegtransport, zullen ze onder RED III ook gaan gelden voor een deel van de zee- en luchtvaartsector. Dit wordt weergegeven in Figuur 2.
In Nederland wordt hiermee ongeveer 57% (244 PJ) van de zeevaartsector meegerekend tot het totaal energieverbruik in transport. Deze grens is vastgesteld op basis van 13% van het totale eindverbruik van energie in Nederland in 2030 (door TNO geschat op 1878 PJ1). Voor de luchtvaart staat deze grens op 6,18% van het totale energieverbruik, daarmee telt ongeveer 74% (116 PJ) van de luchtvaartsector mee voor de RED III verplichtingen. De bredere scope betekent ook dat de verplichtingen niet meer alleen gelden voor brandstoffen die op Nederlands territorium worden gebruikt, maar ook voor brandstoffen die in Nederland worden gebunkerd, maar buiten Nederland worden verbruikt.
1 Uslu, A. TNO. (2023). Support to KEV2023: Renewable fuels up to 2030 - Assessment of REDIII provisional agreement.
Onder de RED III zullen EU-lidstaten ook een keuze moeten maken tussen het sturen op het aandeel hernieuwbare energie van de totale energieconsumptie (zoals onder RED II), of het sturen op een vermindering van de CO2-uitstoot die gepaard gaat met de energieconsumptie. Als er wordt gekozen voor sturing op CO2-emissiereductie dan geldt eendoel van 14,5% reductie over alle gebruikte energie in transport. Als er wordt gekozen voor een sturing op het aandeel hernieuwbare energie, dan geldt er een verplicht aandeel van 29% in 2030.
De Nederlandse overheid kiest ervoor om op CO2-emissiereductie te sturen en om aparte doelen te stellen voor iedere modaliteit. Dat betekent dat elke sector zijn eigen jaarverplichting zal krijgen, welke een bepaald percentage CO2-emissiereductie vertegenwoordigd. Daarnaast stelt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een aantal subdoelen en limieten voor om de inzet van bepaalde grondstoffen en typen hernieuwbare brandstoffen te stimuleren of juist te beperken.
In juni 2024 heeft Minister Harbers (MinIenW) een tweede voortgangsbrief over de implementatie van RED-III voor vervoer naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarin maakte hij onder andere bekend dat het Ministerie afspraken had gemaakt met de Belgische overheid over de minimumhoogte van de verplichtingen die Nederland en België zullen stellen aan brandstofleveranciers aan de sectoren die landsgrenzen overstijgen, te weten de zeevaart, luchtvaart en binnenvaartsectoren. Dit had onder andere ter gevolg dat er ook voor de zeevaart een subverplichting RFNBO zal worden ingesteld door beide landen. Hierdoor zal de verplichting voor de landsector iets lager uitvallen dan eerder voorgenomen.
Een overzicht van de voorgestelde sectorverplichtingen, subdoelen en limieten voor 2026 tot 2030 is te vinden in Tabel 1.
In Figuur 3 is te zien hoe de volumes hernieuwbare energie zich in Nederland over de jaren heen hebben ontwikkeld, dit wordt sinds 2011 bijgehouden. We zien een gestage groei die wordt aangestuurd door de jaarverplichting. Toch hebben we nog een grote stap te zetten. Onder de RED 3 moet Nederland de inzet van hernieuwbare energie van ongeveer 40 PJ in 2022 opvoeren naar ruim 140 PJ in 2030. Een deel van deze opgave zal worden opgevangen door de inzet van hernieuwbare elektriciteit in wegvervoer, maar de grootste bijdrage zal moeten blijven komen van hernieuwbare vloeibare en gasvormige brandstoffen.
Europarlement. (2023). Hernieuwbare energie. Geraadpleegd op website Europarlement.
EUR-Lex. (2018). Directive (EU) 2018/2001 of the European Parliament and of the Council of 11 December 2018 on the promotion of the use of energy from renewable sources.
Kenniscentrum Europa Decentraal. (2023). Richtlijn Hernieuwbare Energie: Wat zijn de gevolgen voor decentrale overheden in Nederland?
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (2024a). Besluit van 20 maart 2024 tot wijziging van het Besluit energie vervoer in verband met het verhogen van de jaarverplichting hernieuwbare energie voor de kalenderjaren 2024 en 2025, Staatsblad 2024, 81.
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (2024b). Bijlage bij de ‘Tweede voortgangsbrief implementatie RED-III vervoer’ kamerbrief. Geüpdatete verplichtingen, subverplichtingen en limieten op brandstofleveranciers in vier sectoren.
Nederlandse Emissieautoriteit. Hoogte jaarverplichting. Geraadpleegd op NEa-website.
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. (2017). Hernieuwbare energie voor vervoer.
Uslu, A.TNO. (not published). Support to KEV2023: Renewable fuels up to 2030 - Assessment of REDIII provisional agreement.
Hernieuwbare brandstoffen zijn essentieel om een fossielvrije toekomst te realiseren, omdat alleen inzetten op waterstof en elektrificatie niet snel genoeg gaat om de klimaatdoelen te halen. Deze campagne belicht problemen, kansen en misvattingen met behulp van prikkelende stellingen om aandacht te vragen voor het opschalen van hernieuwbare brandstoffen.